Ik herkende ze niet, die staatsontvoeringen. Ik heb in 15 jaar familierecht nooit meegemaakt dat een uithuisplaatsing volledig uit de lucht was gegrepen. Wel ben ik een groot voorstander van ‘zoveel als mogelijk thuis’.
Ons kantoor staat nu een aantal ouders bij in hun wens hun kinderen weer thuis te krijgen. We onderzoeken in ieder dossier heel nauwkeurig alle beslissingen, alle momenten van verlenging en ook de inzet van hulpverlening om een goed beeld te krijgen van wat er is gebeurd en om te zien wat er nu nog kan. Het beeld dat ontstaat is ontluisterend.
In alle gevallen is de uithuisplaatsing (hoe pijnlijk ook) begrijpelijk geweest. Maar, en die maar is heel groot, wat er vervolgens is gebeurd is ongelooflijk triest. Er is alleen gefocust op het kind en er is nauwelijks hulp geboden aan ouders. Alsof je een kind uit een zinkende boot haalt, en zijn ouders erin laat zitten.
Ouders die ongenadig in de problemen zaten. Er werd hen vooral verteld wat te doen, maar er is nauwelijks hulp geboden bij hoe dit te realiseren. Als die ouder dan eindelijk aan de voorwaarden voldeed, kwamen er steeds weer voorwaarden bij. Duidelijk is dat er vanuit de jeugdbescherming weinig vertrouwen is in deze ouders en dat dit vertrouwen ook niet groeit.
We zien ook dat er heel weinig ruimte is voor omgang, soms maar een uur per maand en soms zonder goede reden jarenlang onder begeleiding. Veel kinderen geven aan hun ouders meer te willen zien. Als er gevraagd wordt om meer omgang, is dat zeer beperkt mogelijk. Ouders die een half uur extra krijgen zijn geen uitzondering.
De vraag rijst dan wie zich dit aan moeten trekken. Ten eerste de jeugdbescherming. Zij hadden veel meer op hulp aan de ouders in moeten zetten, meer moeten investeren in het vertrouwen in hen, in plaats van dit ongebreideld van ouders in een heel kwetsbare positie te vragen. Op de tweede plaats de rechterlijke macht, die in veel gevallen jeugdbescherming zonder (zeer) kritisch te zijn op de hulp die aan ouders werd geboden, volgden. Maar ook advocaten lieten in zaken na goed schriftelijk verweer te voeren. Van reële rechtsbescherming was soms nauwelijks sprake.
Ik besef goed dat ik maar een beperkt aantal zaken zie. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er grote gemene delers zijn. Tegelijkertijd vraag ik me af of dit beeld niet voor heel veel jeugdzaken (ook buiten de toeslagenaffaire om) geldt. Het vraagt mijns inziens om veel meer dan alleen een rechterlijke macht die zichzelf onderzoekt naar aanleiding van deze afschuwelijke affaire. Het vraagt om veel breder en diepgaander onderzoek. Naar de rol van de jeugdbescherming, de rechterlijke macht, maar ook de advocatuur.
Een onafhankelijk onderzoek dat niet bedoeld is om ‘de schuld’ ergens neer te leggen, maar om kinderen en ouders, (veel) meer recht te doen. Als je kinderen wilt beschermen, moet je ook hun ouders beschermen. Zij moeten, en zo snel als mogelijk, ook uit die zinkende boot worden getild.