‘Mag ik ook staan?’ Vraagt ze, terwijl ze mijn blik ontwijkt. Ik zeg ‘natuurlijk’. Ze staat op en loopt naar het raam. Ze kijkt naar buiten terwijl ze met haar vingers langs haar broek friemelt. Ik wacht. Ze zegt niks. Na een paar minuten vraag ik wat ze ziet. ‘Niks’ antwoordt ze. Ik sta op en ga naast haar staan. Zo blijven we even staan. Kijkend naar de kinderen die spelen op het plein.

Kinderen op het schoolplein

Mijn gedachten gaan naar de vragen die ik had bedacht. Uit haar hele houding begrijp ik dat deze vandaag ook stellen niet gaat gebeuren. En misschien wel nooit. Ze stapt een stukje bij mij vandaan en kijkt dan het kantoor in. ‘Oranje is mijn lievelings’ zegt ze bijna fluisterend, wijzend op de grote bank. Ik glimlach. Ik vertel haar dat ik het moeilijk vond om te beslissen waar de bank moest staan. ‘Weet jij een betere plek?’ Vraag ik impulsief. Ze loopt naar de deur. ‘Ik denk daar’ zegt ze wijzend naar de langste muur. ‘Daar valt het mooi op.’ ‘Zullen we hem daar eens neerzetten? Wil je me even helpen?’ Ze kijkt me verrast aan en knikt. ‘Ik weet niet of het te zwaar is’. ‘Daar komen we maar op één manier achter.’

Als de bank staat, zegt ze dat de tafel dan naar de andere kant moet. Ik pak een stoel en zij doet hetzelfde. Als we mijn kantoor heringericht hebben zeg ik ‘kom eens zitten’ en wijs naar de stoel tegenover me. ‘Wat denk jij, beter?’ ‘Beter’ bevestigt ze. Ze kijkt me voor het eerst die middag aan. Ik glimlach en bedank haar. ‘We hebben ook nog een lunchruimte die wel wat ‘Elise’ kan gebruiken.’ Ze glimlacht. ‘Best leuk’.

Ik vraag haar wanneer we dat gaan doen. ‘Moeten we niet over mijn vader praten?’ vraagt ze. ‘Ik weet het niet. Wil je dat?’ ‘Ik moet het’ zegt ze, ‘mijn moeder wil dat graag’. ‘Ok, wat wil je zeggen?’ Ze slaat haar ogen neer en het gefriemel begint weer. ‘Misschien beter de volgende keer’ zeg ik geruststellend. Ze knikt. Even later lopen we samen naar de deur.

Als ik haar terugbreng naar haar moeder kijkt deze me vragend aan. ‘We hebben al veel gedaan, maar Elise moet nog wel een keertje terug komen. We zijn nog niet klaar.’ Ik knipoog naar Elise. Ze lacht warempel een beetje.

Als ze de week daarop mijn kantoor weer binnenstapt zie ik direct de opdracht van haar moeder op haar voorhoofd.
Hij weegt zwaar, die opdracht.

 
 
 

Mijn cliënt stond me zenuwachtig op te wachten in de lange hal. Hij zag me in de verte aankomen en beende met grote passen op me af. Hoe is het? Heb je je pleitnota bij je? Zal ik je tas dragen? Ben je goed voorbereid? Ik glimlachte naar hem en zei: ‘ik ben er klaar voor’ en gaf hem mijn zware tas terwijl ik zijn hand schudde.

Toen ik mijn toga aantrok keek mijn cliënt me onderzoekend aan. ‘Past niet helemaal bij het uurtarief’ zei hij, wijzend op mijn bescheiden toga. Ik glimlachte opnieuw. ‘Hij is goed genoeg en past perfect. Ik kreeg hem van de rechtbank toen ik de rechtersopleiding deed en mocht hem meenemen toen ik mijn weg vervolgde in de advocatuur’.

‘Ik vind hem een beetje treurig’ vervolgde mijn cliënt. ‘Deze treurige toga gaat anders zo wel het verschil maken’ grijnsde ik. Mijn cliënt vond het duidelijk maar niets. ‘Nooit de behoefte gehad een nieuwe te kopen?’ ‘Nooit’ zei ik. ‘Zal ik er één voor je kopen als je de zaak wint?’ vroeg hij. ‘Nee, ik zal nooit een andere dragen’. Mijn cliënt, zelf een gevierd advocaat, begreep er niks van. Ik droeg in zijn ogen een ‘armoedige’ en ‘treurige’ toga, niet passend bij mijn uurtarief.

Wat ik hem niet vertelde is dat de dag dat ik die toga voor het eerst aantrok, ik minstens een meter groeide. Mijn dochtertje, toen net drie jaar oud, wilde hem ook aan. Als een prinses verkleed zat ze met de veel te grote jurk met bef op een stoel stralend te vertellen dat ze nu ook ‘rechts’ was, net als mama. Ik vertelde hem ook niet hoe trots ik was op mezelf toen ik mijn eerste zitting op de rechtbank leidde in diezelfde toga.

Of hoe slim ik me voelde bij een getuigenverhoor dat ik afnam waardoor een zaak van koers veranderde. Of het moment dat ik de tranen zag in de ogen van een vriendin die zei: ‘oh joh, het is in dat ding net echt hè’. Of alle keren dat ik als advocaat de rechtszaal betrad en me bewust was dat die toga ertoe deed. Dat het een voorrecht is er één te mogen dragen.

Ik zal nooit een andere toga dragen dan die, met wie ik al die herinneringen deel. Op de rechtbank, als advocaat en zelfs een keer als trouwambtenaar. Ik koester de ervaringen die mijn toga met zich meedraagt. De wijsheid die inmiddels is opgedaan. ‘Treurig’ is wat mijn cliënt zag. ‘Gegoten’ is wat ik voel.

 
 
 

Ik had de rechtbank gevraagd de Raad ter zitting uit te nodigen. Dit omdat de GI het ook niet meer wist. Mijn cliënte had ik afgeraden nog aan gezamenlijke gesprekken deel te nemen. Het geweld had lang genoeg geduurd. In bijzijn van hulpverleners werd ze beschreeuwd, vernederd en gekleineerd. Niemand greep in en geen van de hulpverleners had hierover gerept.

In de stukken stond dat er een ‘moeizame’ samenwerkingsrelatie was tussen ouders. Mijn cliënte werd in gesprekken, maar ook via de mail, als ‘onbekwaam’ weggezet. Een continue stroom aan klachten viel haar ten deel. ‘Ernstige psychische problemen’ aldus vader. Hij had gevraagd om de zorgregeling met moeder te beperken.

Ik had mijn best gedaan voldoende bewijs toe te voegen van het agressieve gedrag. Dat viel niet mee omdat niemand openlijk schreef dat vader agressief was richting moeder. Toen moeder eens vroeg waarom dit was zei een hulpverlener dat als hun kind het dossier op zou vragen, dit kenbaar zou zijn. Een drogreden natuurlijk, maar ze moest het ermee doen. Feit was dat de hulpverleners zelf bang waren voor vader. Ondertussen hielpen ze dit meisje niet en kon vader ongestoord doorgaan.

Wat was ik blij toen ik jou bij die zittingszaal zag. Grondig en direct, dat was je signatuur. Goed voorbereid en fair naar beide ouders. Je stelde altijd vragen. Oók als ze schuurden. Zo ook vandaag. Waar de rechtbank nauwelijks inging op de agressie, vroeg jij zonder omwegen aan de jeugdbeschermer of ze mee had gemaakt dat vader agressief was jegens moeder. De jeugdbeschermer schrok duidelijk van die vraag. ‘Vader kan wel eens erg dwingend zijn in gesprekken’ zei ze na enig aandringen.

‘Ik lees hiervan niks terug’ zei je. ‘Waarom is dat?’ Het zou escalerend werken volgens de jeugdbeschermer. ‘U laat wel belangrijke informatie weg’ was je weerwoord. Ik zag mijn cliënte naast me ineens snikken. Ze zag “live’ gebeuren waar ze zó naar snakte. Dat iemand openlijk zag en besprak wat zij en haar dochtertje meemaakten was voor het eerst.

In de beschikking die volgde was je advies te lezen. Geen gezamenlijke gesprekken, hulp aan moeder en kinderen om hun positie te versterken, hulp aan vader om met zijn agressie om te gaan en hulp om zijn rouwproces af te ronden. Een beperking van de zorgregeling met vader als de hulp aan vader niet snel van de grond kwam. Ter zitting sprak je de hoop uit dat vader zijn focus op de kinderen zou gaan leggen. Aan de jeugdbeschermer gaf je mee om geen gezamenlijke gesprekken te organiseren als er agressie in het spel is.

De rechter zat er wat stilletjes bij toen je de zitting overnam en deed wat de rechter had moeten doen. Vragen stellen, vragen stellen, vragen stellen. Ook (of misschien wel juist) de ingewikkelde.

Na de zitting schudde ik je de hand. Dat ging heel professioneel. Ik hoopte dat mijn ‘dankjewel’ overkwam en dat de diepe buiging en het vreugdedansje dat ik eigenlijk had willen doen in mijn ogen te lezen was.

 
 
 

Ik zag haar naam in mijn agenda staan en vroeg het secretariaat waarom ze langskwam. Haar procedure was al jaren afgesloten en ik had niet gehoord van nieuwe problemen. ‘Ze komt jou en Willem bedanken’ was het antwoord. ‘Helemaal vanuit Groningen?’ vroeg ik?

En toen was ze daar ineens. Anita. Sprankelend en hartelijk als altijd. Zich verontschuldigend voor de tijd en ruimte die ze innam en zich beseffend (zo zei ze) dat we druk waren. Ze kwam ons toch nog even bedanken want wat waren we belangrijk voor haar geweest. Bij de koffie en pas nadat wij hadden verteld dat het goed met ons was vertelde ze hoe goed het met haar ging.

Ze bleek al een aantal jaren Bedrijfskunde te studeren en gaat in februari een paar maanden naar Praag om daar te studeren. In september hoopt ze stage te kunnen lopen in Brussel, waarna ze zal gaan werken. Niks bijzonders, zul je denken. So what, dat doen er zoveel.

Wat ik bijna vergeet te vertellen is dat Anita maar liefst 9 jaar in een AZC heeft verbleven waar ze samen met haar dochter van de ‘geneugten’ van ons asielsysteem heeft kunnen genieten. Ze werd vervolgens slachtoffer van iemand die misbruik maakte van haar heel kwetsbare positie waarvan ze ook weer moest vluchten. Het leven deelde haar niet bepaald de gemakkelijkste kaarten. En nu zit ze daar. Sprankelend en wel. Een toonbeeld van weerbaarheid. Op de vraag hoe ze dat gaat doen met haar zoontje als ze studeert in het buitenland zegt ze eenvoudig: ‘die gaat gewoon mee. Ik heb alles al geregeld, hij kan daar naar school’.

Ik knuffel haar bij het afscheid. Niet vanwege de ontzettend lieve cadeautjes die bewust nog steeds worden verpakt in een oer-Hollands tasje. Ik knuffel haar om haar te laten voelen hoe belangrijk zij voor ons is. Hoe mensen zoals zij mij en mijn collega’s inspireren en ontroeren. Ik beloof haar plechtig om bij haar afstuderen aanwezig te zijn, waarna ze langs ons secretariaat gaat om ook daar cadeautjes langs te brengen. Ik kijk haar na en voel nog de hele dag de hartelijkheid van haar aanwezigheid. Pure liefde verpakt in een prachtig, weerbaar mens.

 
 
 

De zitting was nog niet begonnen. Toch zag ik al wat rode vlekken in je hals. Ik lachte vriendelijk naar je om je wat gerust te stellen. De strafrechtadvocaat die naast mij zijn plek innam was duidelijk op oorlogspad. Ik probeerde me voor te stellen hoe dit voor jou moest zijn. Jij, tussen twee ouders, twee advocaten en een rechter welke laatste je ongetwijfeld ter verantwoording ging roepen. Je was duidelijk nog niet heel ervaren.

Mijn cliënt was het afgelopen jaar rustig gebleven omdat ik hem had verteld dat ook jij geen toverstaf had. Zijn ex- vrouw daarentegen had een regen van e-mails op je neer laten dalen en een klachtbrief ingediend met 27 subklachten. Ze hoopte dat er één zou slagen en zou dan bij elke zitting herhalen dat haar klachten gegrond waren. Het was een fulltime job, dit rampdossier.

Ter zitting ging de advocaat los. Hij citeerde de lange lijst met klachten, resulterend in de conclusie dat jij in en in slecht was, daarbij gebruik makend van de berichten over jeugdzorg in de media. Zijn cliënte zat naast hem met een zelfvoldaan gezicht en werd blijer naarmate de straffe taal toenam. Ik brabbelde wat over een onmogelijke opgave en dat het wellicht een idee was voor de GI om eens eerlijk uit te spreken hoe het nu zat in dit dossier.

En toen kwam jij. Je probeerde je te verweren, maar je hulpverlenerstaal was aan moeder niet besteed en zij en haar advocaat fileerden je verweer. Jij leek het liefst onder een tafel te willen kruipen in plaats van te vertellen hoe het werkelijk zat.

Ik vroeg me al die tijd af waarom. Waarom werd jij kleiner naarmate de advocaat bozer deed? Wat is het toch dat jij je ondergeschikt voelt aan een advocaat of rechter? Waarom vergeet je vaak dat jij in die zittingszaal deskundig bent op het gebied van kinderbescherming of het in ieder geval zou moeten zijn? Daar heb JIJ voor doorgeleerd. Niet de advocaat, niet de rechter. Dat betekent dat je rechtop zit, hardop praat en je kennis en kunde inzet ten behoeve van het kind waar het om gaat. En als je druk bent geweest met een regen aan ellenlange e-mails, zég dat dan toch gewoon. Zég gewoon dat moeder meer heil zag in ruziën dan in hulp.

Mijn handen (en tong) jéukten om moeder en haar advocaat eens flink de waarheid te zeggen. Ik kon het alleen niet. Het was niet mijn gevecht en ook niet dat van mijn cliënt. Het zou niets hebben bijgedragen aan de relatie tussen deze ouders en dan is het mijn taak te zwijgen. Ik keek je na toen je met rode wangen de zaal uitliep. De uitkomst was geen verrassing. Ik vroeg me stilletjes af wat er eerder zou zijn: voldoende ervaring of je ontslagbrief. Ik vreesde dat laatste en hoopte het eerste.

Beste jeugdbeschermer, laat je nooit definiëren door iemands mening over jou. Het is immers maar een mening en niet meer dan dat. Trofeeën worden in jouw beroep veelal gewonnen wanneer er niemand kijkt.

 
 
 

Ze zat tegenover me en keek me aan. Ze zocht naar het juiste antwoord in mijn blik. Dat antwoord was er niet. Ze wilde niet zelf beslissen maar wilde dat iemand dat voor haar zou doen. Ik vertelde haar dat ik dat niet kon doen. Het zou misschien nu gemakkelijker zijn, maar uiteindelijk moest het haar beslissing zijn. Onzeker draaide ze haar hoofd weg.

‘Je hoeft het niet zeker te weten’, zei ik. ‘Kan ik je helpen met informatie over hoe het zal zijn als je het wel doet en wat er moet gebeuren als je het niet doet?’ Ze knikte. Ik wist niet of het zou helpen, maar haar wegsturen zonder iets kon ook niet. Dus praatten we. En praatten we.

Over de eventuele scheiding, over woonruimte, financiën, werken, een zorgregeling voor vader en over het huiselijk geweld. Hoe ze zichzelf en haar kinderen in veiligheid kon brengen indien nodig. Over een veiligheidsplan. Over hulp en waar die te krijgen. Over opvang en over de toekomst.

Haar gezicht betrok. ‘Ik wil dit allemaal niet, ik wil mijn kinderen dit niet aan doen’. Ik vertelde haar wat huiselijk geweld met kinderen doet en dat er hoe dan ook hulp moest komen. Voortgaan zonder verandering was simpelweg geen optie. Ik vertelde haar dat ze niet voor niets bij mij was gekomen.

‘Kinderen zijn sterk’ zei ze, ‘ze vergeten snel’. ‘Dat is niet waar’ antwoordde ik. ‘Je kunt trauma niet vergeten. Het zit in je lichaam en in je geest. Je neemt het met je mee, hoe klein je ook bent. Dat moet verwerkt, of je wilt of niet, anders blijft het een leven lang bij je. Het is niet eerlijk kinderen geen hulp te bieden. Jij hebt zelf ook hulp nodig. Laat ons je helpen, het wordt echt beter. Je krijgt er geen spijt van’.

Ze begon te huilen. Elke keuze leek verkeerd. Ik vroeg haar waarom ze toch een afspraak met me had gemaakt en naar me toe was gekomen. ‘Ik hoopte te horen dat het wel mee viel’, zei ze. ‘Is dat zo?’ vroeg ik. ‘Je wist denk ik wel ongeveer wat ik je zou vertellen en je wist dat je dat hoe dan ook moest horen. Dat is al ontzettend knap. Je hebt een eerste stap gezet en jij beslist of de tweede ook gezet gaat worden en wanneer.’ Ik opperde nog om samen direct de tweede stap naar hulp te zetten, maar dat aanbod sloeg ze af.

Ze liep even later naar de deur met de telefoonnummers die ze kon bellen stevig in haar hand. Ze keek om. ‘Ik ga het echt doen’. ‘Ik weet het’ loog ik. Toen ik de deur achter haar dicht deed wist ik dat ik haar voorlopig niet terug zou zien. Ik wist dat ze niet zou bellen. Ze zou het morgen doen. Of volgende week. Of na de vakantie. Ik slikte mijn teleurstelling weg en kon alleen maar hopen dat het snel zover zou zijn.

 
 
 

Je had gebeld. Ik staarde naar de mail en schrok direct. ‘Wat zou er zijn?’ Ik had alweer een paar jaar niet meer van je gehoord. Onze samenwerking afsluiten had ons allebei goed gedaan. Af en toe hoorde ik nog wel eens wat van je en dat waren wisselende berichten, dus ik hield mijn adem in.

Onze gesprekken knetterden, ik kan niet anders zeggen. Meer dan eens heb ik tegen je geroepen ‘doe nou toch eens even normaal!’ Of: ‘dat kan je toch niet maken!’ ‘Wat zou je ervan vinden als zij dit zou doen?’ ‘Je gaat nú je excuses aanbieden’. Je was een hand vol, zeg maar. Één keer verloor ik mijn geduld en dreigde ik boos je zaak neer te leggen. Niet heel professioneel, maar advocaten zijn ook maar mensen.

Ons eerste gesprek staat me ook nog helder voor de geest, zo’n 6 jaar geleden, schat ik. Je vroeg me of ik wel eens van PAS had gehoord, het Parental Alienation Syndrome. Dat had ik. We hadden een gesprek waarin je mij overtuigend aangaf dat je ex-vrouw de kinderen bij je weghield. Bij de vraag of het ook aan jou kon liggen keek je verbaasd op. ‘Dat denk ik niet’ zei je.

Na ons eerste gesprek heb ik nog getwijfeld of ik je zaak zou gaan doen. Je leek me geen makkelijke man. Waarom ik het toch deed? Omdat je toen al kon horen dat het wellicht ook (deels) aan jou zou kunnen liggen. Je antwoord op mijn vraag was: ‘dat denk ik niet’. Dat liet de mogelijkheid voor andere inzichten open.

Al vrij snel kwam ik erachter waarom je ex vrouw, maar ook je kinderen, soms weg kropen als je in de buurt kwam. Je overheersende behoefte aan controle was ook mij niet ontgaan. Ellenlange mails mét bewijzen, zelfgeschreven rapporten waaruit vooral die behoefte heel erg bleek en de inhoud er eigenlijk niet toe deed, het kwam allemaal mijn kant uit. We overleefden onze samenwerking vooral vanwege ons gezamenlijke gevoel voor humor, onze kunde elkaar de waarheid te zeggen en onzer beider kwaliteit om ‘sorry’ te kunnen zeggen én te ontvangen.

Uiteindelijk kwam het goed. Met je kinderen en met ons. Na een psychologisch onderzoek, een lange behandeling, heel veel ingewikkelde eerlijkheid en nog meer knetterende gesprekken.

Na je teruggebeld te hebben hing ik ontroerd op. Je vroeg me voor je bruiloft. Of ik iets wilde zeggen bij de ceremonie. Je stuurde me een foto van je kinderen, je ex-vrouw, jezelf, je verloofde en jullie beider kindje. Er was veel gebeurd de afgelopen jaren. Het was tijd om met je samengestelde gezin een feestje te vieren. Je ex-vrouw zou getuige zijn.

Ik zei ja. En dat ik het waarschijnlijk -heel onprofessioneel- niet droog zou kunnen houden tijdens de ceremonie.