Het is alweer zo’n 12 jaar geleden dat ik bij Jeroen Dijsselbloem, toen nog kamerlid voor de PvdA, in Den Haag was om te pleiten voor het standaard toevoegen van een advocaat bij de uithuisplaatsing van kinderen. Hij had een paar jaar daarvoor onderzoek gedaan naar de jeugdzorg en vriendin Annemarie Gevaerts had me geïntroduceerd. Jeroen was heel aardig en geïnteresseerd en vroeg me een memo te schrijven waarom het nodig was en waar en hoe dit in de wet zou moeten worden vastgelegd. Ik schreef een uitgebreide memo en Jeroen werd minister van Financiën. Zo gaat het soms. De memo verdween in een la of in de prullenbak.

Op 1 oktober aanstaande is het dan toch zover. De gratis bijstand van een advocaat bij uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging komt er. Rechters sorteren al voor op deze regeling wanneer ze vinden dat ouders onvoldoende zelf hun belangen kunnen behartigen door dan ambtshalve een advocaat toe te voegen. Het is een mooie ontwikkeling die zorgt dat kwetsbare ouders een betere rechtsbescherming krijgen. Eind goed, al goed.

Toch heb ik nog een wens.
Minstens zo belangrijk als juridische bijstand bij de uithuisplaatsing is het regelen van psychische hulp aan ouders als de uithuisplaatsing (onverhoopt) eenmaal een feit is. Hulp is hard nodig omdat ouders vaak het gevoel hebben helemaal alleen te staan. Ze schamen zich en kunnen vaak nergens terecht met hun onbeschrijfelijke pijn. De advocaat verdwijnt uit het zicht en de jeugdbeschermer houdt zich bezig met het kind.

Ouders blijven ouders van kinderen. Ze zijn weerloos en machteloos als hun kind niet meer bij hen is. Het verdriet is ongekend groot. Daarvoor is gedegen (rouw)hulp nodig. En die zou standaard moeten worden toegevoegd. Het is voor ouders vaak een te grote opgave om dit zelf te regelen. Zij zijn bezig met hun (rauwe) verdriet, de schaamte en het verwerken van wat er is gebeurd. We verwachten gek genoeg op zo’n moment dat ouders precies weten wat ze moeten doen en rekenen ze daarop moeiteloos af in onze evaluaties.

Het is afschuwelijk als niemand meer ziet dat je pijn lijdt. Het is ook echt afschuwelijk om je kind een paar uur per maand te zien en de opdracht te krijgen niets te zeggen dat er écht toe doet. Dat je ‘leuk’ moet zijn. En dat jarenlang. Het gevolg is dat de band tussen ouder en kind niet meer groeit. We zouden hier echt anders mee om moeten gaan.

Als ik iets geleerd heb de afgelopen 15 jaar dan is het dat als je kinderen wilt beschermen, je (ook) goed voor hun ouders moet zorgen.

 

 

 
 
 

Het spijt me. Een excuus is op zijn plaats. Ik had u moeten vertrouwen. Achteraf heb ik de signalen die u ter zitting onmiskenbaar gaf totaal gemist. Ik heb geen ander excuus dan dat ik bang was. Bang dat u het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zou volgen. Bang dat u de jeugdbeschermer zou volgen. Die angst was ongegrond weet ik nu achteraf.

Ik kende de opvatting van de jeugdbescherming om de omgang opnieuw op te starten, dus mijn verweerschrift was lang. Bewijzen te over dat omgang geen goed idee was. Vader was uitermate agressief in woord en gebaar en stalkte moeder al jaren. Hij was al twee keer veroordeeld en de volgende veroordeling was op komst. Vader betrok zijn zoontje volop in zijn dwingende wens met moeder contact te houden. Desondanks vonden de Raad en de GI dat er omgang moest zijn.

Ik pleitte de blaren op mijn tong tijdens de zitting. U onderbrak me op enig moment en zei vriendelijk: ‘mr. ter Avest, u heeft mij nu op vier verschillende manieren uitgelegd waarom er volgens u op dit moment geen omgang kan zijn, ik heb u echt gehoord’. Ik slikte en bood mijn excuses aan. ‘Soms is het heel lastig als advocaat niet in herhaling te vallen als er op zitting wordt gedaan alsof er niks aan de hand is’. U knikte begrijpend.

U bevroeg vader, de Raad en de GI. U sprak u uit over de ernst van de gedragingen. Volgens vader lag het aan moeder. De GI en de Raad gingen nergens op in, ondanks de heftige filmpjes met geweld, het stalkgedrag, de vele ernstige en specifieke bedreigingen en de veroordelingen van vader. Omgang moest er zijn. Hoe dan ook.

Daar dacht u heel anders over. De omgang kwam er niet. U wees daarnaast het verzoek van moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten toe. Bovendien was u in uw bewoordingen heel duidelijk. U gaf precies aan wat vader zou moeten doen om weer iets van contact met zijn zoontje mogelijk te maken.

Soms vind ik het jammer dat ik rechters achteraf niet even kan laten weten hoe goed een beslissing is geweest, hoe dit jongetje is opgebloeid en hoe zijn moeder weer vrijuit kan ademen nu ze niet meer gebukt gaat onder geweld. Vader komt ongetwijfeld weer in beeld en dat hoort ook zo. Hopelijk heeft hij dan hulp gezocht en is die hulp ook helpend.

Uw uitspraak is alweer maanden geleden als ik dit schrijf. Ik schrijf omdat het gisteren bijna weer gebeurde dat ik ter zitting teveel in herhaling viel. Bijna. Ik besloot bij nader inzien de rechter, die nieuwsgierig was en heel goed doorvroeg, te vertrouwen. Ik dacht heel even aan u.

 

 

 
 
 

Famke heette ze. Ze was pas 14 jaar. Haar vader bracht haar om het leven en daarna zichzelf. 1,5 jaar geleden verscheen er een rapport over haar. Conclusie: Elf instanties, waaronder de rechterlijke macht, de Raad voor de kinderbescherming, Jeugdbescherming, Veilig Thuis en alle hulpverlenende instanties bleven in gebreke om Famke te beschermen.

Onmacht. Zo noemde voormalig kinderrechter en Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld Corinne Dettmeijer-Vermeulen haar onderzoek. Het rapport is ontzettend waardevol om te begrijpen waar ouderverstoting over gaat. Er bleek te weinig kennis over ouderverstoting en de gevolgen ervan bij de instanties die zich met Famke bemoeiden. De zorgen van de moeder van Famke werden stelselmatig genegeerd.

Er is te weinig aandacht voor het rapport (geweest). De voorvallen erin zijn herkenbaar, net als het gedrag van moeder, van vader en van Famke. Maar ook het gedrag en de taal van de jeugdbeschermers, de Raad en de rechtbank. De onmacht die ik zelf in dossiers ook steeds tegenkom en zo goed herken.

Enkele bijzonderheden: vader had de regie over wat er gebeurde, niet jeugdbescherming, hij vervreemdde Famke actief van haar moeder. Hij werkte aan niets mee, al deed hij wel alsof. Moeder verloor het contact met Famke omdat Famke niet meer wilde. Niemand greep in, er werd ‘rust’ geadviseerd en geen dwang tot contact. Mr. Dettmeijer geeft terecht aan dat dat averechts werkt en verwijst naar de aanbevelingen van het Expertteam Ouderverstoting.

Het rapport geeft heel goed weer dat alleen kindsignalen, of juist het ontbreken daarvan, niet doorslaggevend zouden moeten zijn in hoe te handelen. Oudersignalen, het gedrag van een ouder, zou veel meer in ogenschouw moeten worden genomen. Tijd was een kritische factor in het contact verlies. Tenslotte volgt uit het rapport dat professionals naar gewelddadig gedrag of onveiligheid zochten, terwijl de ongebruikelijke symbiose tussen kind en ouder juist de trigger had moeten zijn.

Dit stukje tekst is niet genoeg om het belang van dit rapport goed te duiden. Ik hoop dat jeugdbeschermers, raadsonderzoekers, medewerkers Veilig Thuis, rechters, advocaten en hulpverleners het willen lezen. Niet alleen de samenvatting, maar het hele rapport. Het is meer dan de moeite waard. Je zult terugdenken aan de ouders en kinderen die je zelf tegenkwam en waar je niet wist hoe te reageren. Of naar de ouders die je adviseerde een kind ‘rust’ te gunnen.

Ik was terughoudend het rapport te gebruiken vanwege de afschuwelijke dood van Famke. Dat was ‘een beetje dom’. Het rapport is ontzettend leerzaam. De omstandigheden rondom ouderverstoting worden uitstekend beschreven. Omstandigheden die we allemaal maar al te goed herkennen. Als je iets doet deze maand om beter te worden in je werk, lees dan dit rapport. Doe het voor alle kinderen die we kennen die (zonder goede reden) maar van één ouder mogen houden.

Geef ze de andere ouder terug.

 

 

 
 
 

Hij stond erop mee te lopen naar mijn auto. ‘U houdt echt van uw werk hè’, zei hij. Ik glimlachte en zei ja. ‘Best een gevaarlijk baantje soms’. ‘Dat valt mee hoor, als jullie erbij zijn lijkt het erger dan het is. Mijn cliënten hebben het veel lastiger dan ik’.

Ik had de rechtbank gevraagd de parketpolitie voor en na de zitting aanwezig te laten zijn. De rechtbank had, gezien het dossier, de agenten ook tijdens de zitting in de zittingszaal toegelaten. Het dossier leende zich er voor. Het huiselijk geweld tussen ouders was ernstig.

Mijn cliënte liep met haar ‘eigen’ agent naar een busje waarmee ze direct naar haar geheime verblijfplaats zou worden terug gebracht. Hoelang ze daar met haar kinderen moest blijven was onbekend. Soms is het zo gevaarlijk dat een cliënt zich moet blijven ‘verstoppen’. Ik hoopte dat dat in dit geval niet nodig zou zijn.

Hoe ernstiger het huiselijk geweld, hoe moeilijker het is om een zorgregeling tussen een vader en zijn kinderen te faciliteren, al proberen we dat altijd wel. Tijdens de zitting was de boosheid van vader duidelijk voelbaar. Moeder was ook zichtbaar bang. Ze zat er verslagen bij. Ik vertelde wat er binnen het huwelijk was gebeurd, vertelde over de bewijzen. Vader kon het maar moeilijk horen en liet op verschillende momenten horen hoe agressief hij kon zijn.

Het hardop uitspreken van het geweld was nodig, al stond het ook al op papier. Het psychologisch effect voor cliëntes van het horen van wat er gebeurd is in een professionele setting is enorm. Dat wat vaak jarenlang verborgen moest blijven achter een voordeur is dan niet alleen in alle openheid zichtbaar, maar de erkenning ervan in een rechtszaal is van groot belang voor hun herstel. Ook (of misschien wel juist) omdat dit binnen het strafrecht bijna nooit gebeurd.

Ik vroeg de agent of hij ook van zijn werk hield. ‘Ik weet het niet’ zei hij. ‘Het is wel even iets anders dan wat u doet. Opkomen voor iemand die in zo’n situatie zit lijkt me mooi werk’. ‘Dat is het’. Ik glimlachte naar hem. ‘Maar als er vanmiddag iets was gebeurd in die rechtszaal had ik dat ook van u verwacht’ zei ik. ‘Dus misschien doen we wel precies hetzelfde’.

Hij keek me verrast aan. ‘Als je het zo bekijkt is dat wel zo’. Ik bedankte hem voor zijn bijstand. ‘Soms is het lastig te zien, maar iemand een veilig gevoel geven is misschien wel het mooiste van ons beider werk’ zei ik. Hij zwaaide hartelijk toen ik de straat uit reed.

Eenmaal op de snelweg belde ik mijn cliënte om de zitting na te bespreken. Ze vertelde dat het heftig was geweest, maar gek genoeg ook wel fijn. Ze was vooral blij dat het voorbij was. Het was ook gek de rechter vragen te horen stellen over haar leven met hem. Eindelijk had ze het gevoel dat het echt gebeurd was en dat hij het ook moest horen, ondanks dat hij alles had ontkend.

Ze ratelde een beetje en ik liet haar. Ik genoot stilletjes van het effect dat de zitting op haar had gehad.

Ik houd echt van mijn werk ja. Elke dag weer.

 
 
 

De mishandeling is pas een week geleden gebeurd. En toch weet ik ook al een paar dagen wat het Openbaar Ministerie gaat doen. ‘Openbaar Ministerie verdenkt Lil Kleine van poging tot zware mishandeling’. Wauw, over snelrecht gesproken. Hij zat zelfs even vast.

Ik hoop dat mijn cliënte als ze deze week aangifte gaat doen van bedreiging en mishandeling, op dezelfde snelle acties van politie en justitie kan rekenen. Zij heeft ook een filmpje. Opgenomen voor haar deur. Haar ex dringt mega-agressief haar woning binnen. Klinkt bekend, niet? Het zou wat zijn zeg, als u haar twee dagen later laat weten dat hij is opgepakt en wordt voorgeleid. Ik zou zo graag willen dat het echt zo ging. Maar zij kan niet zingen en haar ex ook niet, dus gaat het niet zo.

Zij wil aangifte doen, maar die wordt niet opgenomen. Het wordt een melding. De politie vertelt haar dat ze ook melding gaan doen bij Veilig Thuis. Zij is vervolgens bang dat ze haar kind kwijtraakt.

Of ze het filmpje überhaupt kan laten zien bij de politie is nog maar de vraag. In Amsterdam wel, in Utrecht soms niet. In Rotterdam weer wel. De politie doet er echter meestal niks mee. U raadt haar aan een dagboek bij te houden als dit vaker gebeurt en misschien dat er ooit dan wel actie volgt. Eventueel.

Mijn cliënte gaat gedesillusioneerd naar huis. De politie heeft haar het gevoel gegeven dat ze er niet toe doet. Dat ze haar niet beschermen. U denkt wellicht dat dit uitzondering is. Nee hoor, in de 50-60 huiselijk geweldzaken die ik behandel per jaar komt het hooguit eens in het jaar tot echte vervolging. U vindt doorgaans dat dit soort problemen in het civiele recht moeten worden opgelost. Hulpverlening is een beter instrument volgens u en de agenten. En toch hoort diezelfde cliënte dat u na twee dagen bij een rapper al ingrijpt.

Iedereen maakt zich nu druk over de rappers’ vriendin en of deze niet allang bij hem weg had moeten gaan. Schaamteloos zijn de discussies hierover. Weggaan was voor haar wellicht geen optie want iedereen weet: van wie krijg je bescherming? Politie en justitie doen immers meestal niks. Na vijf meldingen en talloze bewijzen, nog steeds geen beweging. Nog eens gaan voelt dan vrij zinloos.

We weten dat er meer dan 100 vrouwen per jaar sterven als gevolg van huiselijk geweld. Een oneindig veel groter aantal houdt blijvend letsel. Dat is een direct resultaat van het beleid dat wordt gevoerd. De pakkans is nagenoeg nihil. Dus wie voelt zich veiliger denkt u? Daders of slachtoffers?

Ik begrijp dat u zelfs in hoger beroep gaat tegen de voorlopige vrijlating van de rapper. Uw verontwaardiging is groot.
De mijne ook.
Al jaren.

 
 
 

U sprak gisteren allemaal uw afschuw uit over hetgeen is voorgevallen bij The Voice Of Holland. U gaf aan dat werkgevers “niet alleen een juridische, maar ook een morele verantwoordelijkheid hebben om voor een veilig werkklimaat te zorgen’. Klopt helemaal. Dank voor de reminder.

Ik zou het met uw goedvinden graag wat breder willen trekken. Politici, en met name ministers, dienen het voortouw te nemen in het beschermen van vrouwen en meisjes (maar ook mannen en jongens) tegen seksueel- en ander geweld. Ook u heeft, en had (!) niet alleen een juridische, maar ook een morele verantwoordelijkheid om voor een veilig leefklimaat te zorgen. Voor vrouwen, voor meisjes, voor iedereen.

U was woedend deze week en had geen goed woord over voor “mensen die het goedpraten, bagatelliseren en wegkijken’. U vond het belangrijk dat slachtoffers geloofd worden. “Neem iemand in vertrouwen, doe aangifte, weet dat je niet alleen staat”, hoorde ik u zeggen.

Ik werd er erg verdrietig van. Boos ook. Ik heb talloze cliëntes die aangifte deden de afgelopen jaren. Van seksueel- en ander geweld. Eerst ontmoedigt de politie de aangifte: ‘weet je het zeker? Dit is niet mis en kan heel vervelend uitpakken. Zal ik er anders een melding van maken?’ En als ze dan toch durven, dan is het wachten. Heel lang wachten. Op onderzoek. En dan? Dan gebeurt er helemaal niks. Dan komt het besef dat je helemaal alleen staat. Dat het vertrouwen dat je had op niks gebaseerd is.

Volgens Mark was de cruciale vraag, zo las ik, ‘hoe voorkom je dat het gebeurt?’. Dat kan ik je heel eenvoudig uitleggen, Mark. Door iedere keer dat het gebeurt, in te grijpen. Door gepast te straffen. Door voorlichting te geven aan mannen en jongens. Door een klimaat te scheppen dat slachtoffers beschermt. Door met de duizenden zedenzaken en geweldsdelicten die nog op de plank liggen wat te doen. Slachtoffers van verkrachting moeten soms twee jaar (!) wachten voordat de politie hun aangifte onderzoekt. Huiselijk geweldzaken worden zelden onderzocht. Ook niet als er voldoende bewijs is.

Dus voordat u over elkaar heen buitelt om uw afschuw uit te spreken over dit specifieke geval en op te roepen tot het doen van aangifte, hoop ik dat u de realiteit kent. Dat u weet dat loze oproepen pijn doen. Als je slachtoffer bent en niet kunt zingen, is er niemand die op jouw verhaal wacht. Is er niemand die een camera richt, niemand die er belang aan hecht en niemand die belangstelling toont.

Ik kan me zo voorstellen dat het voor slachtoffers die al jaren ‘op de plank’ liggen een hard gelag is deze week. Dat hun gevoel van eenzaamheid alleen maar is toegenomen en dat zij als geen ander weten dat je wel degelijk alleen staat. Dat er weggekeken wordt.

Behalve als je kunt zingen. Dan niet.

 
 
 

Het plan was een mooi en vrolijk laatste stukje te schrijven over het oude jaar. Maar steeds opnieuw duik jij op in mijn hoofd. Ik twijfel of ik jou onbewust aandacht geef, of dat jij er vanuit een andere wereld om vraagt, zo dat al kan.

2021 was voor iedereen een bewogen jaar. Van Peter R, van corona, van on- en gewilde vaccinaties en van de toeslagenaffaire. En ook het jaar van jouw plotselinge en gewelddadige overlijden. Toch kom jij deze week niet terug in de jaaroverzichten. Jij was geen Peter R.

Ik hoorde van je overlijden door een appje dat ik ontving. ‘Jij kent haar toch?’ was de vraag. Ik kende je. Je was jeugdbeschermer in een paar van mijn zaken. De laatste tijd ‘zag’ ik je langskomen als raadsonderzoeker. Je was goed in wat je deed. Betrokken. Integer. Ik mocht je graag.

Toen je afschuwelijke overlijden bekend werd en ook wie je was, belde een voormalig cliënt om te vragen of het echt om jou ging. Ik bevestigde het intrieste bericht. Het werd even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Ik heb veel aan haar te danken. Mijn kinderen ook’, was het eenvoudige commentaar. Ik beaamde dat. ‘Ontzettend naar dat haar dit is overkomen. Ongelooflijk’. Ook dat was waar.

Op deze laatste dag van het jaar vraag ik me af waarom ik steeds aan je moet denken. Zo goed kende ik je niet. Ik denk aan jou en het geweld dat jou en je dochtertje ten deel viel. Ik denk aan je ouders, je familie en (oud)collega’s. Ik denk ook aan de pijn die ze moeten hebben gevoeld toen jouw overlijden door anderen publiekelijk werd gebruikt om hun punt te maken over de problemen in de jeugdzorg. Dat voelde ook als geweld. Misschien zit dat me nog steeds hoog.

Het weerhield mij er destijds van iets over je te schrijven. Ik liet na je (oud)collega’s te condoleren en te laten weten hoe belangrijk het was wat je deed in mijn zaken. Aan de hulp die je bood. Aan hoe het hielp dat jij er was.

Het is te laat om mensen te condoleren. Maar niet voor een laatste ode aan jou. Opdat je niet wordt vergeten. Om de kinderen die er beter aan toe zijn, mede door jou. Om de vader die je onvermoeibaar leerde een betere co-ouder te zijn en om een advocaat die iets dacht te weten, maar het toch niet wist. Om alles.

De betekenis van ons leven ligt volgens mij niet in de lengte ervan, maar in het verschil dat we maken.

Jij maakte verschil.

Rust zacht, beste jeugdbeschermer.

 
 
 

Wat een mooie oproep deed je tijdens de persconferentie afgelopen vrijdag. Je besteedde zomaar op prime-time aandacht aan geweld tegen vrouwen en kinderen. Of we allemaal wat meer op wilden letten. Goed hoor. Hard nodig ook.

Je vroeg ons om, als we ons zorgen maken, ‘de instanties’ te bellen die daarvoor zijn. Nou weet ik niet of je de laatste jaren naast je drukke coronawerk nog wel eens iets anders hebt gelezen of gezien, maar het gaat niet zo goed met die ‘instanties’. De kranten staan er vol van. Die instanties maken soms grote fouten en lopen over wat werk betreft. Personeel rent gillend weg en kinderen worden veel te weinig geholpen. Daar is iedereen het over eens.

Het gevolg daarvan is dat advocaten zoals ik, maar ongetwijfeld ook juffen, meesters, artsen, buurtteammedewerkers, hulpverleners, agenten, psychologen, rechters en burgers die ‘instanties’ niet zomaar meer durven te bellen of in te schakelen. We waarschuwen mensen soms zelfs voor inmenging van Veilig Thuis of jeugdzorg. En jij vraagt ons die instanties te bellen als we ons zorgen maken. Dat voelt niet zo goed meer, eerlijk gezegd.

Het probleem is dat het bellen van die instanties niet zonder gevaar is. Dat weten mensen die ermee te maken hebben allemaal, ook het eigen personeel. Dus ik bel niet meer zomaar. Ik waarschuw mensen soms ook actief voor de gevolgen. Dat wil ik natuurlijk niet, maar als advocaat moet ik wel. Ik ben namelijk beroepsmatig aansprakelijk voor de adviezen die ik geef. En in aanraking komen met die instanties is zeker niet altijd helpend.

Vandaar een oproepje van ons terug aan jou, beste Mark. Let jij ook alsjeblieft goed op. De jeugdzorg staat al best lang in brand. De verstikkende rook dringt onze maatschappij binnen en die trekt nog lang niet op. We maken ons al heel lang, hele grote zorgen. Gezinnen, maar met name ook kinderen raken onomkeerbaar beschadigd. We doen echt veel te weinig om dat te voorkomen. En daar kunnen die ‘instanties’ of hun medewerkers niet altijd zelf iets aan doen.

Vandaar mijn vraag aan jou. Wil jij ook wat beter opletten? Bel ons eens. Willekeurig wie. Dan vertellen we je waarom we niet zomaar meer bellen. Hoe gevaarlijk dat niet bellen soms ook is voor vrouwen en kinderen.

Hulp zoeken of weg gaan bij iemand die huiselijk geweld pleegt vergt moed. Moed die er niet zomaar is. Je bent immers beroofd van alles wat je was. Als maatschappij hebben we de verantwoordelijkheid te zorgen dat het alternatief voor dat geweld beter is, uitnodigt tot verbetering of vertrek. Dan helpen we die vrouwen en kinderen pas echt.

Er is dus werk aan de winkel, beste Mark. Let een beetje op onze kwetsbare medemens, met name deze kinderen. Ze verdienen veel en veel beter.

En degene die daarvoor kan zorgen ben jij.

 
 
 

Ik schrijf dit briefje niet aan uw medewerkers, maar aan u. Bij u ligt de eindverantwoordelijkheid voor de belangrijkste taak in conflictscheidingsland. Hét onderzoek waarop alles wordt gebaseerd. Rechterlijke uitspraken, hulpverlening en hoe we aankijken tegen kinderen en ouders.

Ik wil graag drie wensen aan u kenbaar maken. Mijn eerste wens is dat u direct stopt met ouders ‘cliënten’ te noemen. Dat zijn ze niet. Ouders en kind zijn het onderwerp van onderzoek, noem ze dan ook zo. U heeft vergaande dwingende bevoegdheden die u ook tegen hen gebruikt, dat verhoudt zich niet met de term cliënt. Die term schept verwachtingen bij ouders, maar geeft ook een oneigenlijke opdracht mee aan uw medewerkers. Uw cliënten zijn de rechtbank, de GI en de Staat. Daar hoort geen misverstand over te bestaan.

Mijn tweede wens zou zijn dat u wérkelijk aan onderzoek en waarheidsvinding gaat doen. Dat u stopt met alleen een ‘meningencarroussel’ ten grondslag te leggen aan uw soms zeer verstrekkende adviezen. Die adviezen (waaronder uithuisplaatsingen van kinderen) alleen baseren op meningen kan echt niet. Alleen ouders, kind, school, huisarts en hulpverlening bevragen is onvoldoende. Onderzoek impliceert dat u alles wilt weten. Meningen, maar vooral ook feiten. Vervolgens dient u de verkregen informatie te toetsen, zoals het een ware onderzoeker betaamt.

Mijn derde wens is dat u gaat begrijpen wat hoor en wederhoor is. Uw onderzoek is al afgerond vóórdat u ouders laat weten wat er in de meningencarroussel over hen is gezegd. U noemt het nog wel ‘concept’ maar wijzigt alleen nog feitelijke onjuistheden. Dat is wat mij betreft niet juist. Hoor en wederhoor impliceert dat u de mening (en eventueel tegenbewijs) van ouders over wat anderen over hen zeggen meeneemt in uw onderzoek én in uw advies. Die stap slaat u volledig over. U voegt de schriftelijke mening van ouders toe aan uw onderzoek en miskent daarmee het principe van hoor en wederhoor ín uw onderzoek volledig.

Rechters, maar ook advocaten, herkennen een goed uitgevoerd onderzoek direct en zullen daar zonder meer naar handelen. Ik als advocaat kan een ouder dan ondersteunen bij het accepteren van uw adviezen waardoor de gang naar de rechter eenvoudiger wordt. Als het een gebrekkig onderzoek betreft kan ik dat niet en moet ik de ouder gaan ondersteunen in datgene wat tijdens het onderzoek al had moeten gebeuren, namelijk hoor en wederhoor. Mijn collega aan de andere zijde doet hetzelfde omdat ook die ouder tijdens het onderzoek onvoldoende is gehoord. Ouders komen dan (weer) lijnrecht tegenover elkaar te staan.

Ouders zijn verreweg het meest belangrijk voor de kinderen die u beschermt. Zij hebben ook de meeste invloed op het welzijn van hun kinderen. U hoeft het niet met hen eens te zijn, maar u zou hun mening over wat er óver hen gezegd wordt veel serieuzer moeten nemen. Pas dan heeft u voldaan aan hoor en wederhoor. Pas dan beschermt u kinderen écht.

 
 
 

Je voelde hem vast al aankomen. Week 1: beste rechter, week 2: beste advocaat. En nu dan jij. Ik wil het ook even over jou hebben. Ik wil je eerst meegeven dat ik blij ben dat je er (nog) bent. Ik vind je een bikkel. Wat je ook verkeerd doet vandaag, je moet gaan slapen met het idee: ‘it’s a dirty job, but someone’s gotta do it’.

Jouw baan is binnen het conflictscheidingsveld by far de lastigste van allemaal. Want waar de rechter ‘slechts’ een oordeel hoeft te hebben, ik als advocaat ‘maar’ een mening, moet jij het doen. Jij doet de uitvoering. Staat met je poten in de klei. Dag in dag uit. Midden tussen de strijdende partijen. Alsof je na een wedstrijd Ajax-Feyenoord vóór de ME gaat staan. Zonder bescherming. En dat is best dapper.

Het zou heel gemakkelijk zijn om mee te gaan in de kritiek die de jeugdzorg over zich heen krijgt. Ik kreeg de afgelopen week zelfs wat ‘tips’ hoe jullie ‘aan te pakken’. Best schokkend wat er zoal werd voorgesteld. Wees gerust, dat ga ik niet doen. Ik vind dat ons systeem niet deugt, dat er ernstige hiaten zijn en dat we kinderen tekort doen, maar jij bent best ok. Jij probeert doorgaans in die chaos ‘goed’ te doen. Dat waardeer ik. Natuurlijk maak je fouten. Dat kan ook niet anders. Jij hebt de meest complexe baan in dit geheel. En bovendien veel te veel kinderen om te beschermen.

Als ik iets zou mogen zeggen over jouw functioneren dan zou ik je vooral vragen stellen. Waarom loop jij zo vaak op eieren? Waarom zeg je niet wat vaker hoe het volgens jou zit? Waarom ben je bang ouders ‘kwijt’ te raken? Waarom laat je de dynamiek tussen ouders niet gewoon zien? Waarom ben je zo bang voor klachten? Die laatste horen er gewoon bij. Je staat in een mijnenveld. Dan ontploft er wel eens wat. Dat is onvermijdelijk.

Als ik je van mijn kant iets mee mag geven: luister goed en verhul niet wat je weet. Zeg (en schrijf) wat je ziet. Luid en duidelijk. Dat is je taak. Wees zo feitelijk en specifiek als mogelijk en verbind daar ook conclusies aan. Sta open voor andere meningen en wees altijd grondig. Dat helpt rechters, advocaten, ouders, maar vooral ook kinderen.

Zeg niet dat je niet aan waarheidsvinding doet. Dan lijkt het alsof je niet wilt weten wat er speelt. Dat is pijnlijk en kwetsend als het om kinderen gaat. Het is soms moeilijk te zeggen wat de waarheid is, maar vaak best makkelijk een leugen te herkennen. Dat zegt ook iets. ‘Iemand die slordig is met de waarheid in kleine zaken, kan niet worden vertrouwd met grote zaken’ zei Einstein ooit. En hij had gelijk. Dat geldt voor ouders (hun advocaten), maar net zo goed voor jou. Niets, maar dan ook niets is moeilijker terug te vinden dan verloren vertrouwen.

Tenslotte: zorg vóór alles goed voor jezelf: geen soldaat loopt een mijnenveld in zonder goede bescherming en een uitstekende opleiding. Als er iemand is die goede zorg verdient, ben jij het. Goede zorg voor kwetsbare kinderen begint immers bij goede zorg voor jou.