‘Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het slachtoffer wellicht ook iets te verwijten valt nu verdachte zijn zoon lange tijd niet heeft gezien’ schreef u bijna terloops in uw strafvonnis.
U veroordeelde de ex van mijn cliënte in datzelfde vonnis voor huiselijk geweld, bedreiging en stalking. U veroordeelde met uw opmerking ook haar, het slachtoffer van dat geweld.
De reden dat ik u schrijf is dat úw woorden er meer dan andere woorden toe doen. De zin is na het verschijnen van uw vonnis al vaak misbruikt. Door de ex, die bleef herhalen dat cliënte iets te verwijten viel. Dat had het hof gezegd en dus was het ook haar eigen schuld. En door de jeugdbeschermer om haar te overreden mee te werken aan gesprekken met de nog immer dreigende ex.
Wat u ter zitting niet werd verteld, is dat cliënte meerdere malen de omgang tussen de verdachte en hun zoon opstartte. Dat werd door uw collega’s bij de rechtbank terecht stopgezet omdat hij steeds opnieuw zijn zoon gebruikte om cliënte te bedreigen.
Het kwalijke van uw terloopse zin was dat u een oordeel velde óver haar zonder te beschikken over enige informatie ván haar. U had haar niet gesproken en niet gezien. U oordeelde op basis van wat de verdachte u had verteld. En hoe goed bedoeld uw opmerking ongetwijfeld was, hij was volstrekt ongepast.
Cliënte stond niet terecht, u vroeg haar niet te getuigen, ze kon zich niet verweren en toch had u uw (voor)oordeel klaar. Zij was plots, zomaar uit het niets, zonder te zijn aangeklaagd, ook een beetje ‘schuldig’ bevonden.