-Save the date: 9 juni 2023-

Vorig jaar mocht ik een lezing houden op het SCEM congres over complexe omgangsrelaties na echtscheiding. De lezing had als titel ‘de complexiteit vereenvoudigd’. De reacties daarop waren zo enthousiast dat ik deze week ‘ja’ zei tegen een hele verdiepingsdag, die ik zelf in mag vullen, opnieuw georganiseerd door SCEM.

Een dag over het staande blijven als professional binnen die complexiteit, het bouwen aan vertrouwen en de kracht van kennis. De (interactieve) dag is bedoeld voor iedereen die in zijn werk te maken heeft met complexe omgangsrelaties, zoals advocaten, jeugdbeschermers, raadsmedewerkers, rechters, psychologen, (systeem)therapeuten en andere hulpverleners.

Ik vind het een grote eer dat ik die dag deels vergezeld ga worden door dr. Thom van den Heuvel, psycholoog en psychotherapeut bij het Radboudumc en expert op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen. Anderhalf jaar geleden heb ik een workshop van hem op het vFAS congres mogen volgen die grote indruk op mij heeft gemaakt. Vanaf dat moment ben ik anders tegen persoonlijkheidsproblematiek aan gaan kijken én anders gaan werken.

Ik zal Thom interviewen en we zullen tevens samen een intervisiesessie geven, waarbij deelnemers hun eigen casussen en vragen in kunnen brengen. Het idee daarbij is dat we van elkaar, vanuit de diverse disciplines, kunnen leren.

Ik kijk er enorm naar uit.

Save the date dus. 9 juni 2023.

 
 
 

‘Mag ik ook staan?’ Vraagt ze, terwijl ze mijn blik ontwijkt. Ik zeg ‘natuurlijk’. Ze staat op en loopt naar het raam. Ze kijkt naar buiten terwijl ze met haar vingers langs haar broek friemelt. Ik wacht. Ze zegt niks. Na een paar minuten vraag ik wat ze ziet. ‘Niks’ antwoordt ze. Ik sta op en ga naast haar staan. Zo blijven we even staan. Kijkend naar de kinderen die spelen op het plein.

Kinderen op het schoolplein

Mijn gedachten gaan naar de vragen die ik had bedacht. Uit haar hele houding begrijp ik dat deze vandaag ook stellen niet gaat gebeuren. En misschien wel nooit. Ze stapt een stukje bij mij vandaan en kijkt dan het kantoor in. ‘Oranje is mijn lievelings’ zegt ze bijna fluisterend, wijzend op de grote bank. Ik glimlach. Ik vertel haar dat ik het moeilijk vond om te beslissen waar de bank moest staan. ‘Weet jij een betere plek?’ Vraag ik impulsief. Ze loopt naar de deur. ‘Ik denk daar’ zegt ze wijzend naar de langste muur. ‘Daar valt het mooi op.’ ‘Zullen we hem daar eens neerzetten? Wil je me even helpen?’ Ze kijkt me verrast aan en knikt. ‘Ik weet niet of het te zwaar is’. ‘Daar komen we maar op één manier achter.’

Als de bank staat, zegt ze dat de tafel dan naar de andere kant moet. Ik pak een stoel en zij doet hetzelfde. Als we mijn kantoor heringericht hebben zeg ik ‘kom eens zitten’ en wijs naar de stoel tegenover me. ‘Wat denk jij, beter?’ ‘Beter’ bevestigt ze. Ze kijkt me voor het eerst die middag aan. Ik glimlach en bedank haar. ‘We hebben ook nog een lunchruimte die wel wat ‘Elise’ kan gebruiken.’ Ze glimlacht. ‘Best leuk’.

Ik vraag haar wanneer we dat gaan doen. ‘Moeten we niet over mijn vader praten?’ vraagt ze. ‘Ik weet het niet. Wil je dat?’ ‘Ik moet het’ zegt ze, ‘mijn moeder wil dat graag’. ‘Ok, wat wil je zeggen?’ Ze slaat haar ogen neer en het gefriemel begint weer. ‘Misschien beter de volgende keer’ zeg ik geruststellend. Ze knikt. Even later lopen we samen naar de deur.

Als ik haar terugbreng naar haar moeder kijkt deze me vragend aan. ‘We hebben al veel gedaan, maar Elise moet nog wel een keertje terug komen. We zijn nog niet klaar.’ Ik knipoog naar Elise. Ze lacht warempel een beetje.

Als ze de week daarop mijn kantoor weer binnenstapt zie ik direct de opdracht van haar moeder op haar voorhoofd.
Hij weegt zwaar, die opdracht.

 
 
 

Mijn cliënt stond me zenuwachtig op te wachten in de lange hal. Hij zag me in de verte aankomen en beende met grote passen op me af. Hoe is het? Heb je je pleitnota bij je? Zal ik je tas dragen? Ben je goed voorbereid? Ik glimlachte naar hem en zei: ‘ik ben er klaar voor’ en gaf hem mijn zware tas terwijl ik zijn hand schudde.

Toen ik mijn toga aantrok keek mijn cliënt me onderzoekend aan. ‘Past niet helemaal bij het uurtarief’ zei hij, wijzend op mijn bescheiden toga. Ik glimlachte opnieuw. ‘Hij is goed genoeg en past perfect. Ik kreeg hem van de rechtbank toen ik de rechtersopleiding deed en mocht hem meenemen toen ik mijn weg vervolgde in de advocatuur’.

‘Ik vind hem een beetje treurig’ vervolgde mijn cliënt. ‘Deze treurige toga gaat anders zo wel het verschil maken’ grijnsde ik. Mijn cliënt vond het duidelijk maar niets. ‘Nooit de behoefte gehad een nieuwe te kopen?’ ‘Nooit’ zei ik. ‘Zal ik er één voor je kopen als je de zaak wint?’ vroeg hij. ‘Nee, ik zal nooit een andere dragen’. Mijn cliënt, zelf een gevierd advocaat, begreep er niks van. Ik droeg in zijn ogen een ‘armoedige’ en ‘treurige’ toga, niet passend bij mijn uurtarief.

Wat ik hem niet vertelde is dat de dag dat ik die toga voor het eerst aantrok, ik minstens een meter groeide. Mijn dochtertje, toen net drie jaar oud, wilde hem ook aan. Als een prinses verkleed zat ze met de veel te grote jurk met bef op een stoel stralend te vertellen dat ze nu ook ‘rechts’ was, net als mama. Ik vertelde hem ook niet hoe trots ik was op mezelf toen ik mijn eerste zitting op de rechtbank leidde in diezelfde toga.

Of hoe slim ik me voelde bij een getuigenverhoor dat ik afnam waardoor een zaak van koers veranderde. Of het moment dat ik de tranen zag in de ogen van een vriendin die zei: ‘oh joh, het is in dat ding net echt hè’. Of alle keren dat ik als advocaat de rechtszaal betrad en me bewust was dat die toga ertoe deed. Dat het een voorrecht is er één te mogen dragen.

Ik zal nooit een andere toga dragen dan die, met wie ik al die herinneringen deel. Op de rechtbank, als advocaat en zelfs een keer als trouwambtenaar. Ik koester de ervaringen die mijn toga met zich meedraagt. De wijsheid die inmiddels is opgedaan. ‘Treurig’ is wat mijn cliënt zag. ‘Gegoten’ is wat ik voel.

 
 
 

Het was je laatste dag. Je ging met welverdiend pensioen. Ik ken je als bode bij ‘mijn’ rechtbank. Als ik jou ontwaarde achter die o zo vertrouwde balie zei je steevast ‘dag schoonheid’ of ‘hey meissie, hoe is het?’ Dat zei je al toen we jaren geleden collega’s waren bij dezelfde rechtbank. Dat was in de tijd dat je dat soort dingen nog mocht zeggen en dat niemand daar iets van vond.

Nadat we uitgeruild hebben hoe het met ons gaat vertel je me waar ik naartoe moet, wie er al is en of we uitlopen. Als laatste vertel je me wie er ‘zit’, wie de dienstdoende rechter is. ‘Ik heb voor jou in de aanbieding…mr X’. Meestal kan je aan mijn ‘okeeee’ en non-verbale reactie zien wat ik daar dan van vind. Jij wacht op die reactie en maakt daar dan een lollig grapje over. Al lachend wens je me succes.

Bodes maken een bezoekje aan de rechtbank luchtiger. Ze vangen cliënten op, regelen koffie of water als de spanning soms te groot wordt en zijn rots in de branding als je de weg kwijt bent of als je onverhoopt te laat bent. Pas hoorde ik een bode ‘iene miene mutte’ zingen om te bepalen welk zusje er eerst naar binnen mocht bij een rechter. Eerder zag ik een bode een wedstrijdje doen met een zenuwachtig klein jongetje wie er het snelst bij de zittingszaaldeur was. Het jochie won natuurlijk en ging lachend naar binnen. Voor nerveuze advocaten is er een knipoog, een grapje of een glimlach.

De bodes in Utrecht zijn me heel dierbaar, de Arnhemmers me even lief. Het is voor veel mensen geen fijne plek, zo’n rechtbank en bodes voelen dat feilloos aan. Ze stellen cliënten op hun gemak en maken het gebouw wat minder statig. ‘Rechters zijn net mensen’ hoorde ik ze meer dan eens ter geruststelling zeggen.

‘Tot gauw hè. Zie ik je nog weer deze week?’ Wat zal ik dat gaan missen. ‘Dag meisje, doe je het rustig aan?’ Toverde altijd een glimlach op mijn gezicht. ‘Blijven lachen hè, dat is het beste’.

Dankjewel voor al je knipogen, je lieve woorden, je grappen en je immer vrolijke groet.

Dag lieve bode, ik wens je een fijn pensioen en het aller- allerbeste. Het ga je ongelooflijk goed.

 
 
 

Ingecheckt in het hotel. Een nieuwe bef betekent dat mijn zaak lastig is. Ik heb mijn (heel oude) gelukstrui aan waarmee ik ieder tentamen rechtsgeleerdheid glansrijk haalde. Het dragen ervan brengt me geluk. Althans, dat denk ik.

Het zijn zittingen waarvan ik er maar drie of vier per jaar heb. Meestal gaat het om veel geld of juridisch ingewikkelde (zakelijke) zaken. De afgelopen dagen ben ik tot ‘s avonds laat bezig geweest met het bestuderen van het lijvige dossier, het lezen van jurisprudentie en het schrijven van een pleitnota. Het is het mooiste werk dat er is.

Morgen krijg ik een stevige overhoring van het gerechtshof. Ze testen mijn juridische kennis en ik kruis de degens met de andere advocaat die ook heel goed werk heeft geleverd. Bij lezing van de stukken groeit mijn zelfvertrouwen omdat het uitstekende betogen zijn. De rechtbank gaf mijn cliënt grotendeels gelijk en het hof zal dit oordeel volgen is mijn verwachting.

Aan de vooravond van zo’n zitting word ik dan weer zenuwachtig en eet ik meer chocolade dan goed voor me is. Ik zie uit naar morgenmiddag wanneer ik de rechtszaal uit loop en de andere advocaat gedag zeg. We zullen glimlachen naar elkaar ondanks de strijd die we binnen hebben gevoerd. We weten van elkaar hoe goed de ander is en mijn glimlach staat voor het respect dat ik voor haar voel.

Met een pittige advocaat aan de overzijde is het nooit een gelopen race. Een goede tegenstander scherpt immers je geest en maakt je een betere advocaat dan je ooit dacht te kunnen zijn.

 
 
 

Ik zag haar naam in mijn agenda staan en vroeg het secretariaat waarom ze langskwam. Haar procedure was al jaren afgesloten en ik had niet gehoord van nieuwe problemen. ‘Ze komt jou en Willem bedanken’ was het antwoord. ‘Helemaal vanuit Groningen?’ vroeg ik?

En toen was ze daar ineens. Anita. Sprankelend en hartelijk als altijd. Zich verontschuldigend voor de tijd en ruimte die ze innam en zich beseffend (zo zei ze) dat we druk waren. Ze kwam ons toch nog even bedanken want wat waren we belangrijk voor haar geweest. Bij de koffie en pas nadat wij hadden verteld dat het goed met ons was vertelde ze hoe goed het met haar ging.

Ze bleek al een aantal jaren Bedrijfskunde te studeren en gaat in februari een paar maanden naar Praag om daar te studeren. In september hoopt ze stage te kunnen lopen in Brussel, waarna ze zal gaan werken. Niks bijzonders, zul je denken. So what, dat doen er zoveel.

Wat ik bijna vergeet te vertellen is dat Anita maar liefst 9 jaar in een AZC heeft verbleven waar ze samen met haar dochter van de ‘geneugten’ van ons asielsysteem heeft kunnen genieten. Ze werd vervolgens slachtoffer van iemand die misbruik maakte van haar heel kwetsbare positie waarvan ze ook weer moest vluchten. Het leven deelde haar niet bepaald de gemakkelijkste kaarten. En nu zit ze daar. Sprankelend en wel. Een toonbeeld van weerbaarheid. Op de vraag hoe ze dat gaat doen met haar zoontje als ze studeert in het buitenland zegt ze eenvoudig: ‘die gaat gewoon mee. Ik heb alles al geregeld, hij kan daar naar school’.

Ik knuffel haar bij het afscheid. Niet vanwege de ontzettend lieve cadeautjes die bewust nog steeds worden verpakt in een oer-Hollands tasje. Ik knuffel haar om haar te laten voelen hoe belangrijk zij voor ons is. Hoe mensen zoals zij mij en mijn collega’s inspireren en ontroeren. Ik beloof haar plechtig om bij haar afstuderen aanwezig te zijn, waarna ze langs ons secretariaat gaat om ook daar cadeautjes langs te brengen. Ik kijk haar na en voel nog de hele dag de hartelijkheid van haar aanwezigheid. Pure liefde verpakt in een prachtig, weerbaar mens.

 
 
 

De zitting was nog niet begonnen. Toch zag ik al wat rode vlekken in je hals. Ik lachte vriendelijk naar je om je wat gerust te stellen. De strafrechtadvocaat die naast mij zijn plek innam was duidelijk op oorlogspad. Ik probeerde me voor te stellen hoe dit voor jou moest zijn. Jij, tussen twee ouders, twee advocaten en een rechter welke laatste je ongetwijfeld ter verantwoording ging roepen. Je was duidelijk nog niet heel ervaren.

Mijn cliënt was het afgelopen jaar rustig gebleven omdat ik hem had verteld dat ook jij geen toverstaf had. Zijn ex- vrouw daarentegen had een regen van e-mails op je neer laten dalen en een klachtbrief ingediend met 27 subklachten. Ze hoopte dat er één zou slagen en zou dan bij elke zitting herhalen dat haar klachten gegrond waren. Het was een fulltime job, dit rampdossier.

Ter zitting ging de advocaat los. Hij citeerde de lange lijst met klachten, resulterend in de conclusie dat jij in en in slecht was, daarbij gebruik makend van de berichten over jeugdzorg in de media. Zijn cliënte zat naast hem met een zelfvoldaan gezicht en werd blijer naarmate de straffe taal toenam. Ik brabbelde wat over een onmogelijke opgave en dat het wellicht een idee was voor de GI om eens eerlijk uit te spreken hoe het nu zat in dit dossier.

En toen kwam jij. Je probeerde je te verweren, maar je hulpverlenerstaal was aan moeder niet besteed en zij en haar advocaat fileerden je verweer. Jij leek het liefst onder een tafel te willen kruipen in plaats van te vertellen hoe het werkelijk zat.

Ik vroeg me al die tijd af waarom. Waarom werd jij kleiner naarmate de advocaat bozer deed? Wat is het toch dat jij je ondergeschikt voelt aan een advocaat of rechter? Waarom vergeet je vaak dat jij in die zittingszaal deskundig bent op het gebied van kinderbescherming of het in ieder geval zou moeten zijn? Daar heb JIJ voor doorgeleerd. Niet de advocaat, niet de rechter. Dat betekent dat je rechtop zit, hardop praat en je kennis en kunde inzet ten behoeve van het kind waar het om gaat. En als je druk bent geweest met een regen aan ellenlange e-mails, zég dat dan toch gewoon. Zég gewoon dat moeder meer heil zag in ruziën dan in hulp.

Mijn handen (en tong) jéukten om moeder en haar advocaat eens flink de waarheid te zeggen. Ik kon het alleen niet. Het was niet mijn gevecht en ook niet dat van mijn cliënt. Het zou niets hebben bijgedragen aan de relatie tussen deze ouders en dan is het mijn taak te zwijgen. Ik keek je na toen je met rode wangen de zaal uitliep. De uitkomst was geen verrassing. Ik vroeg me stilletjes af wat er eerder zou zijn: voldoende ervaring of je ontslagbrief. Ik vreesde dat laatste en hoopte het eerste.

Beste jeugdbeschermer, laat je nooit definiëren door iemands mening over jou. Het is immers maar een mening en niet meer dan dat. Trofeeën worden in jouw beroep veelal gewonnen wanneer er niemand kijkt.

 
 
 

Alles ontroerde me aan hoe ze de zaak behandelde. Haar mededogen met haar kwetsbare cliënte, haar verontwaardiging over de slechte onderbouwing van het verzoek en haar verbazing dat er nog nooit een schriftelijk verweer was ingediend tegen de uithuisplaatsing. Twee jonge zusjes die twee jaar geleden van elkaar en van hun ouders waren gescheiden. Ze konden niet samen worden geplaatst in een pleeggezin. Een moeder met slechts een paar uur omgang per maand.

Het telefoontje met de voormalig advocaat was ontluisterend. Het mondde nadien uit in een monoloog over het belang van het schriftelijk verweer voeren. Hoe kón de advocaat tijdens vier opeenvolgende zittingen alleen mondeling verweer hebben gevoerd? Tegen een uithuisplaatsing! Was het luiheid? Een minder kwetsbare cliënt zou dit nooit hebben geaccepteerd. Rechters die naar zitting gaan met alleen een raadsrapport of stukken van een GI zonder dat ze vooraf ook schriftelijk kennis hebben van het standpunt van een ouder waarvan het kind uit huis is geplaatst, het zou niet moeten mogen volgens haar.

Formeel was het al te laat om nog schriftelijk verweer te voeren. ‘Gewoon doen’ was mijn advies. ‘Leg het uit aan de rechtbank. Ze zullen je inzet waarderen’. Ik zag haar de dagen daarna vele uren overwerken. Schrijven, stukken lezen en overleggen. Een uitstekend verweerschrift was het resultaat.

Na de zitting kwam ze opgewonden op kantoor terug. Gooide haar toga op een stoel en vertelde honderduit. De meervoudige kamer had haar verweer goed begrepen en had kritische vragen gesteld. ‘Ik weet het niet zeker’ zei ze stralend, ‘maar ik denk dat het wel goed komt. Het wordt een netwerkplaatsing denk ik. Die meisjes kunnen hopelijk samen opgroeien’.

En toen kwam eindelijk de dag van de beschikking. Ze bivakkeerde nog net niet bij de brievenbus. Opnieuw die opwinding. En dan haar overweldigende blijdschap om al lezend te ontdekken dat deze zusjes inderdaad herenigd zouden gaan worden en voortaan zouden opgroeien bij hun tante, waardoor moeder veel meer en makkelijker contact met hen kon hebben. Ze was bijna net zo blij als haar cliënte. ‘Dit is waarvoor je al die uren overwerkt’ zei ik tegen haar. ‘Dit is waarom je hier ontzettend goed in moet zijn’. Haar glimlach was de rest van de dag niet meer van haar gezicht af te slaan. Ze had geproefd van de onbeschrijflijke voldoening van ‘ertoe doen’ en ‘verschil te maken’.

Het was alsof ik de geboorte van een geweldige advocate aan de hand van één belangrijke zaak mocht aanschouwen. Het meeleven met haar cliënte, haar inzet, haar twijfel, haar kennis en haar vastberadenheid het goed te doen waren prachtig om te zien. Ze is nog niet zo lang advocaat, maar wát een talent en belangrijker nog: wat een inzet. Hoe dierbaar om haar te mogen zien groeien in de fantastische advocate die ze zonder twijfel gaat zijn.

We hebben echt een prachtberoep. Het past om dankbaar te zijn voor het bijzondere voorrecht het uit te mogen oefenen.

 
 
 

Een lieve vriend van mij zegt altijd dat toeval niet bestaat. Ik moet daar altijd om lachen. Niet omdat ik denk dat het wel bestaat, ik heb daar geen echte mening over, maar omdat hij er zo van overtuigd is. Ik moest aan hem denken toen ik vandaag op een bankje zat terwijl ik de twee zittingen die ik had gehad zat te overdenken.

Er kwam een man aangelopen met een vuilniszak en zo’n knijpstok waarmee je vuil oppakt. Hij groette vriendelijk en ik lachte terug. ‘Warm’ zei hij. Ik beaamde dat en zei: ‘zeker als je dat werk moet doen’ en wees op de vuilniszak. Hij vertelde in gebroken Engels dat het niet zijn werk was. Maar dat hij de straat schoon wilde houden. Ik vroeg hem waarom dat zo belangrijk voor hem was dat hij dit zelfs deed op een hete dag als deze als dat niet zijn werk was.

Hij zei dat hij was gevlucht en dat niemand hem meer nodig had. Hij was nu wel hier in Nederland, maar werk vinden kon hij niet. Hij zei dat er wel allerlei activiteiten waren voor vluchtelingen, maar dat vond hij niet zo nuttig. Hij had aan de gemeente voorgesteld om de straat schoon te gaan maken voor zijn uitkering, maar dat kon niet, vertelden ze hem. Hij begreep hier niks van. Hij wilde graag iets nuttigs doen en de straat schoonmaken leek hem een goed idee nu er zoveel rotzooi in de natuur terecht kwam en mensen in Nederland de natuur zo waarderen.

Ik deed nog een poging om uit te leggen hoe dat bij gemeenten gaat, maar besefte al snel hoe absurd mijn uitleg was. Deze man werd gewoon gek van het niets doen en is toen maar zelf vuilniszakken gaan kopen. De knijper had hij gekregen van een gemeentewerker die hij tegen was gekomen op zijn rondes. Ik vroeg hem hoe vaak hij dit deed. Vijf dagen per week zei hij. Ook in de regen, vroeg ik? Ook in de regen, zei hij. Hij nam soms zijn zoon mee om hem te laten zien hoe nuttig het werk is dat hij doet.

Ik vroeg hem voorzichtig of ik hem wat geld mocht geven voor het in mijn ogen mooie werk dat hij doet, maar hij weigerde. Hij vond het fijn dat ik even met hem praatte en dat ik waardeerde wat hij deed. Bovendien, zei hij, heb ik alles wat ik nodig heb. Ik en mijn gezin zijn veilig, mijn kinderen gaan naar school en we hebben te eten. Het is een mooi land, Nederland.

Toeval bestaat niet, hoorde ik mijn vriend in gedachten zeggen. Ik dacht eraan omdat ik vanochtend opstond met een rotgevoel van de hoeveelheid werk die op kantoor lag te wachten en de twee zittingen die ik eerst nog moest doen. Nu is het middag en werk ik met plezier door. Mijn tegenzin is volledig verdwenen. Soms heb je even een spontane reminder nodig waar je staat. Ik ben een enorme gelukkeling en soms besef ik dat te weinig.

 
 
 

Inspiratie krijg je soms op de vreemdste plekken en van personen waar je het niet direct van verwacht. Mijn kapper gaf mij zonder dat hij het wist antwoord op de vraag of ik volgend jaar een lezing moet geven op een internationaal congres over huiselijk geweld. Het was het eerste internationale congres dat ik zelf ooit bezocht over het onderwerp en ik was erg gevleid toen ik werd gevraagd er te spreken.

De afgelopen weken zag ik mezelf stotterend op het podium staan in een halflege zaal waarvan de helft van de luisteraars in slaap was gevallen. Best raar, doorgaans krijg ik heel positieve reacties op de lezingen die ik geef. Ik heb me honderden keren afgevraagd of wat ik te vertellen heb wel interessant genoeg is en of ik op internationaal niveau wel iets toe te voegen heb.

Mijn kapper, die ik al jaren frequent bezoek, is een gepassioneerde man die meent dat wij een soort co-ouderschap hebben over wat er op mijn hoofd groeit. Tijdens onze sessies praten we over van alles en nog wat. Zijn aspiraties als muzikant, onze gedeelde liefde om te reizen, zijn zoontje en mijn werk. Deze week vertelde ik hem dat een jongetje dat ik professioneel kende naar nu blijkt seksueel misbruikt is en dat ik daar vijf jaar geleden al met een professional over sprak vanwege ons gezamenlijke vermoeden dat dit mogelijk gaande zou kunnen zijn. We hebben het nooit kunnen bewijzen noch was er voldoende reden destijds om het jongetje direct uit die situatie te halen.

Ik belde, nadat ik (bij toeval) het bericht kreeg, direct met de professional en we waren beiden geëmotioneerd. Hadden we meer met ons vermoeden kunnen, nee moeten doen destijds, was de vraag die het gesprek domineerde. We kwamen er niet uit. Het was slechts een vaag vermoeden geweest op basis van een gevoel, niks meer dan dat. We hadden beiden de gezinsvoogd op de hoogte gesteld, die met onze vermoedens niet zo heel veel kon. Misschien ook wel terecht, het is een ernstige beschuldiging die je niet zomaar kunt uiten.

Mijn kapper hoorde mijn verhaal aan en zag hoe de brok in mijn keel opnieuw de tranen in mijn ogen liet opwellen. Hij zei heel simpel: ‘vruchtbare grond’. ‘Kinderen verdienen niks minder dan dat. Als je dat weghaalt gaat er iets dood. Takken die afsterven, wortels die niet stevig genoeg zijn om te overleven. Zonder vruchtbare grond gaan ze niet bloeien. Je verandert voorgoed wie ze zijn.’

En zo kwam ik aan de titel van de lezing die ik, naar ik nu weet, zeker ga geven. ‘Vruchtbare grond’ wat een mooie metafoor voor dat wat we kinderen proberen mee te geven, voor dat wat ze nodig hebben om te groeien in wie ze zijn. Huiselijk geweld tast die vruchtbare grond in ernstige mate aan. Dat is de reden waarom we als professionals absolute urgentie moeten voelen. Voor ieder kind. Hoe mooi is het dat ik hier iets van mag vinden en zeggen op het podium dat mij geboden wordt. Dat ik de inspiratie die ik vond op een zo ongewone plek, door mag geven.